Hello to you out there in Normal Land
You may not comprehend my tale or understand.
‘I’m Spasticus Autisticus’, Ian Dury, ‘Lord Upminster’, 1981
De bliksem sloeg in toen ik in de Knack van vorige week een artikel las over de verscheurende ervaringen van autistische mensen op de werkvloer. Het bracht herinneringen naar boven. Toen we in 2005 aan de hervorming van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid begonnen, waren we er zeker van dat een resultaatgerichte organisatie zonder verplichte, vaste werkplekken iedereen gelukkiger zou maken. Of op zijn minst minder ongelukkig. Toen we onze mensen in 2011 enquêteerden, leek dat ook te kloppen. Dat je in voor- en tegenspoed bij je familie en vrienden kon zijn zonder de toestemming van je baas, dat je thuis kon werken wanneer je wilde, en dat je kon werken waar je wilde als je op het ministerie was, vonden mensen een grote verbetering. Nu lijkt zo’n aanpak normaal – eergisteren, op de telewerkdag, raakte bekend dat 22 procent van de werknemers nu en dan thuis kan werken en dat 90 procent van hen daar uiterst tevreden over is – maar destijds waren onze ingrepen gewaagd. De opluchting dat de overgrote meerderheid van onze ambtenaren ze apprecieerde, was dus groot.
Maar op een dag sprak Philippe* me aan. Of ik eens met hem wilde spreken op een plek buiten het ministerie? Ik verwachtte een verhaal over fraude of intimidatie. Maar Philippe zei: ‘Ik ben autistisch en word gek van alles wat je in ons ministerie hebt veranderd.’ Ik was compleet verrast. Al van in 2005 waren we ervan overtuigd dat het simplistisch installeren van open space een ramp zou zijn. In een omgeving waar je bewust of onbewust elke beweging van je collega’s registreert en waar je een professionele koptelefoon moet hebben om je af te sluiten van alle geluiden die op je af komen als je je werkplek met zeventig mensen moet delen, kan je geen kwalitatief werk leveren en ga je afgepeigerd naar huis. We hebben dus veel geld gestopt in alle mogelijke middelen om mensen in alle rust te laten werken, gaande van anti-allergisch tapijt over geluiddempende panelen – die ook voorbijlopende collega’s uit je gezichtsveld houden – tot antigolfzenders.
Maar geen van die technische hoogstandjes hadden Philippe gemoedsrust gegeven. Hij kon er niet mee om dat we het systeem van vaste plaatsen hadden afgeschaft. ‘Ik word al nerveus als ik in de trein stap, omdat ik vrees dat ik niet op ‘mijn’ plek kan zitten’, vertelde hij me. ‘Ik weet dat jij het fantastisch vindt dat je niet meer opgesloten zit in je grote bestuurskamer, maar mijn wereld stortte in op de dag dat ik mijn bureautje moest achterlaten.’
‘Ken je bij ons nog mensen met hetzelfde probleem?’, vroeg ik Philippe. Enkele dagen later zat ik samen met vier ambtenaren van wie ik nooit had vermoed dat ze autistisch waren. Ze hadden het ook nooit aan iemand verteld, uit angst voor de reacties.
‘Innerlijk krimp ik in elkaar als iemand van iemand anders zegt dat hij ‘een echte autist’ is’, zei Danielle*. ‘Als je zulke dingen hoort, denk je er niet aan het aan de grote klok te hangen.’
‘Waar zou je het gelukkigst mee zijn?’, vroeg ik. Twee van hen wilden het liefst altijd thuis werken, al wisten ze dat de wet maar drie dagen thuiswerk toelaat. Natuurlijk volg ik altijd de wet, tenzij het een idiote is. Ik liet ze dus thuiswerken. Met de twee anderen sprak ik af dat ze van nu af aan een zeer pijnlijke rugaandoening lijden die een speciale, in de grond verankerde stoel noodzakelijk maakte.
Ik hoop ooit de dag te beleven waarop we autisme even normaal vinden als een rugaandoening.