There’s a law for everything
And for elephants that sing to keep
The cows that agriculture won’t allow
Hanky Panky Nohow, John Cale, Paris 1919, 1973
“Het is merkwaardig maar beleidsmensen kennen maar één ding om een probleem aan te pakken en dat is wetgeving maken.”, liet Jozef De Witte van het Gelijkekansencentrum onlangs in De Standaard optekenen. Een vroegere collega heeft tot in den treure herhaald dat telkens als de media een tewerkstellingsprobleem signaleerden er in recordtempo een nieuwe maatregel kwam zonder de vorige op te heffen. Hij vergeleek het met telkens weer nieuwe tapijten in de tempel opstapelen tot je er niet meer in kan. Toen ik mijn mensen vroeg hoeveel tijd ze moesten spenderen aan zaken die we wettelijk moeten uitvoeren maar die, in het beste geval, geen enkel effect sorteerden, kwamen ze tot een verontrustende 30%. Al sedert mensenheugenis worden deze nutteloze regeltjes door ambtenaren brol/du brol genoemd. “On a decidé du brol dans le Kern”. Wie durft nog te stellen dat er in ons land geen Belgisch wordt gesproken?
In 2007 bewees Christopher Pollitt van het Public Governance Institute dat het in alle OESO-landen moeilijker was om overheidsmanager dan manager in een privébedrijf te zijn maar nog opvallender was zijn vaststelling dat de job van overheidsmanager in België zwaarder was dan in alle overige OESO-landen. Dit kwam grotendeels door het enorme arsenaal aan wetten en regeltjes. Blijkbaar woedt er in ons land een verbeten strijd tussen federale staat, regio’s en gemeenten voor de trofee van de dikste-wetboeken-maker.
Mark Elchardus heeft in zijn Dramademocratie de wetmatigheid achter die noodlottige wetjesijver feilloos blootgelegd en aangetoond dat zowel mediamensen als politici, gedreven door respectievelijk primeurdrift en aankondigingspolitiek ook maar willoze pionnetjes zijn in een dolgedraaide communicatiemaatschappij. Het gaat er dus niet om met de vinger te wijzen. Want ga jij een krant kopen die geen aandacht schenkt aan pandaruzies? Ga je temmen op een minister die, geïnterpelleerd over het trieste lot van wielertoeristen, zegt dat hij wel met andere, belangrijkere dingen bezig is? Welaan, dan hebben we ook geen reden om te kniezen.
Mocht die ongecontroleerde aanwas aan regeltjes gecompenseerd worden door een serieuze wetsevaluatie – en die is maar serieus als bij het tostandkomen van regels ook aangegeven wordt welke resultaten moeten geboekt worden en op welke tijdsstippen een onafhankelijke evaluatie voorzien is – dan zou de miserie nog te overzien zijn. Maar ons land doet niet aan wetsevaluatie, ook niet wanneer het uitdrukkelijk in de wet is ingeschreven. Een ervaren beleidsvoorbereider gaf me, lang geleden al, de raad om nooit tegen een minister te zeggen dat zijn wet niet werkte. “Je moet gewoon wachten tot er een andere minister komt, maar dan wel van een andere kleur. Die zal de wet onmiddellijk in vraag stellen, niet omdat het een foute wet is maar omdat het een ideologisch foute wet is”. Natuurlijk heb ik me niet aan zijn raad gehouden. Maar hij had wel gelijk.
Discussies over het aantal ambtenaren zijn oeverloos maar vooral zinloos. De discussie moet gaan over wat ambtenaren moeten doen en hoe we zullen nagaan of ze dat doen en of ze dat ook goed doen. Anders gesteld: wat verwacht een maatschappij van haar overheid? Laat ons hopen dat het bij de regeringsvorming na de Moeder Aller Verkiezingen hierover gaat en niet over innovatiedodende lineaire personeelsbesparingen. Een verstandige regering zou kunnen beslissen dat er pas een nieuwe wetgeving komt na evaluatie én eliminatie van de bestaande. Dat is veel werk, zeker, maar wees er maar zeker van dat onze ambtenaren dat veel liever doen dan anderhalve dag per week hun energie steken in het uitvoeren van brol/du brol.
Deze tekst verscheen als column in De Tijd van 29 maart 2014.
Bekijk de clip: http://tinyurl.com/ohrkx22