In the yard, behind the church where
Butterflies and blackbirds perch on
Gray stones as the garden’s growing dim
We will lay down on the ground and
Put our cheeks against the dirt down
Where it no longer matters
Where you’ve been
In The Yard, Behind The Church, Eels, Blinking Lights And Other
Revelations, 2005
Op vrijdag 19 maart 1954 was mijn papa een gelukkige man. Rond 17 uur schoot zijn idool Rik Van Steenbergen als eerste over de eindstreep van Milaan-San Remo en twee uur later klonken mijn eerste geluiden in het rijzige huis aan de Zerkegemse Dorpsstraat. Het scheelde dus niet veel of ik moest als Rik Van Massenhove door het leven. Maar het woord van mijn mama was wet: het zou Franky worden of iets anders dat eindigt op “y”.
Zo komt het dat de Zerkegemse Lagere Jongensschool in de jaren vijftig en zestig bevolkt werd door Eddy’s, Freddy’s en Franky’s, die maar wat blij waren dat hun ouders hen niet Hippoliet genoemd hadden zoals die ene stille jongen die nooit bij enig spel betrokken werd.
Ik was gedurende meer dan veertig jaar, toen het thuisbevallen het symbool van progressiviteit werd, het laatste Zerkegemse kind dat thuis was geboren. Dat was een bewuste maar negatieve keuze van mijn ouders. Mijn papa was hulpje bij zijn vader, mijn peppee. Peppee maakte schoenen voor alle Zerkegemnaren, papa herstelde ze. In die tijd had een zelfstandig hulpje geen socialezekerheidstatuut en dus moesten mijn papa en mama bij een bevalling in het ziekenhuis voor alle kosten opdraaien.
Mocht papa er nog zijn zou hij met woedend afgrijzen reageren op de unanieme stelling van alle Republikeinse presidentskandidaten die Obamacare een aanslag op de vrijheid noemen.
Je zou denken dat die omstandigheden mijn mama zenuwachtig voor de bevalling maakten maar dat was buiten Martha Pittonjon gerekend. Mama kende Martha al gans haar leven: ze was de burin van de ouders van haar ouders. Martha had al honderden kinderen ter wereld gebracht. Niet dat ze ooit gestudeerd had voor vroedvrouw. Het was iets dat al generaties lang was doorgegeven van moeder op dochter.
En naast Martha stond dokter Teerlynck, de man die 46 jaar lang de huisdokter van papa en mama zou zijn. Zijn rust en professionaliteit was even legendarisch als zijn chuchilliaanse sigaar, die hem toegeleverd werd door Albert Bogaert, de eeuwige burgemeester van Jabbeke en eigenaar van een sigarenfabriekje. Jaren later zou ik, als baas van een ministerie, zijn kleinzoon, Hendrik, ontmoeten in zijn functie van Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken.
Dokter Teerlynck werd als een vriend des huizes beschouwd, ook al kwam hij alleen op bezoek wanneer er iemand ziek was. Je wist niet op welk uur hij zou binnenvallen. Dokter Teerlynck nam zijn tijd om met zijn patiënten te spreken want hij bedreef niet alleen geneeskunde maar vooral veel dienstbaarheid. Hij kende zijn mensen, wist met welke kinderen er problemen waren en waar ze schoolliepen.
Op een zondagvoormiddag in 1977 kreeg ik, toen middenvelder bij Riva Zerkegem, een gemene trap na een in mijn herinnering Messiaanse beweging (al vergeleken mijn ploeggenoten me eerder met een strijkijzer), en bevond ik mij, voor ik het goed en wel doorhad in de dokterskamer van dokter Teerlynck.
De kwetsuur viel best mee en algauw had dokter Teerlynck zijn sigaar opgestoken en vroeg me hoe het ging met de studies. Dat jaar zou ik als jurist afstuderen. Zijn ogen glinsterden toen ik het vertelde. Hij geloofde, net zoals Meester Sanders die me naar de humaniora stuwde, stellig in de noodzaak van democratisering van het onderwijs. Een arbeidskind dat universitair afstudeerde, zoiets maakte hem intens gelukkig.
“Maar je hebt ook een slimme papa”, zei hij. “Ja, zei ik, “maar voor één iets is hij niet slim: hij rookt nog altijd” “Sigaretten!”, riep dokter Teerlynck uit, na een heftige trek aan de sigaar, “zeer gevaarlijk”. “Kankerverwekkend” voegde hij er met gefronste wenkbrauwen aan toe. Ik liet dokter Teerlynck toen beloven dat als er ooit iets was met papa, hoe onschadelijk ook, hij hem de daver op het lijf zou jagen en hem met drang zou aanbevelen om hier en nu met het roken te stoppen.
Een paar maanden later kreeg papa een maagontsteking. Dokter Teerlynck moest niet eens liegen. Papa kwam thuis en zette zijn pakje sigaretten op de schouwmantel waar het nog jaren zou staan. De woorden van dokter Teerlynck sloeg je niet in de wind.
Allerzielen betekende nooit veel voor mij, maar nu ik op een leeftijd ben gekomen waarop ik moet vaststellen hoeveel mensen die veel voor mij betekenden, er niet meer zijn, komen, met het vallen van de bladeren, niet het diepe verdriet en de grote verhalen maar een rustige weemoed en de herinnering aan kleine voorvalletjes.
Zoals die maandag 8 november 1965. Toen zag ik Meester Sanders een volledig opstel van mij op het bord schrijven. Beretrots stapte ik ’s middags ons huis binnen. Daar zat dokter Teerlynck, “die even binnensprong om de bloeddruk van mijn moeder te meten” Een dokter die zichzelf uitnodigde voor een thuisbezoek was toen heel normaal. Met grote trots vertelde ik van Meester Sanders en mijn opstel. Dokter Teerlynck gaf me een vertederend warm schouderklopje. Mijn opstelletje ging over het kerkhofbezoek op Allerzielen.
Naschrift
Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd van 7 november 2015.
Video In The Yard, Behind The Church: http://tinyurl.com/pfq4d6w
In zijn latere jaren, toen hij al wijd en zijd als kankerspecialist bekend geworden was, wisselde Dokter Teerlynck zijn sigaar voor de pijp:
In dit huis, waar mijn peppee en mijn memmee zo galant voor poseren, ben ik geboren: