Milestones, Miles Davis, Milestones, 1958
https://www.youtube.com/watch?v=k94zDsJ-JMU
Op woensdag 9 november 1994 kreeg ik een telefoontje van Frank Beke. Precies een maand eerder had de SP, de partij waarvan hij de lijsttrekker was, de Gentse gemeenteraadsverkiezingen gewonnen. De SP haalde 137 stemmen meer dan de VLD, de partij die volgens alle prognoses de grote winnaar zouden worden. VLD en SP hadden voordien afgesproken om de paarse coalitie verder te zetten. De partij met de meeste stemmen leverde de burgemeester. In de nacht van 9 op 10 oktober begon de lijstrekker voor de VLD, de diep ontgoochelde Sas Van Rouveroij, na een jarenlange nicotinestop, weer verwoed te roken en werd Frank Beke tot zijn uiterste verbazing de nieuwe Gentse burgemeester.
Frank Beke vroeg me of we even konden praten. “Hij zal je vragen om zijn kabinetschef te worden”, fluisteren opgewonden Gentse vrienden me toe. En zo kwam het dat ik enkele dagen later het statige stadhuis betrad met de vaste intentie neen te zeggen tegen Beke. Ik was toen adviseur op het kabinet van de Vlaamse minister van tewerkstelling en had daar de tijd van mijn leven. Ik leerde er de knepen van het vak van Fons Leroy en Anne Van Lancker, die weliswaar leeftijdsgenoten waren, maar jaren ervaring en pakken meer talent hadden.
“Wat zou ik gaan doen in Gent? Een paar weerbarstige kasseien verleggen?” Met dat soort verwaandheid kwam ik aan bij Frank Beke, die maar een paar seconden nodig heeft om mensen te doorgronden. “Wel, Frank”, zei hij, “je hoeft natuurlijk niet te komen als je er geen goesting voor hebt, maar ik ga je uitleggen wat mijn plannen zijn. Ik wil het historisch centrum van Gent verkeersvrij maken, ik wil dat de politie grondig gereorganiseerd wordt (de schandalen binnen de Gentse politie hadden zelfs tot een parlementaire commissie geleid), er moet eindelijk een echt museum voor moderne kunst komen (het SMAK lijkt al decennia te bestaan maar kwam er pas in 1999) en er zou een socio-economisch plan voor de volgende 20 jaar moeten komen waar ook de democratische oppositie achter staat.” Hij wachtte even, keek me rustig aan en vroeg zachtmoedig “Wat denk je?”
Gelukkig woonde ik toen op 8 minuten lopen van het stadhuis. Ik haalde net het toilet. “Ga ik dat echt kunnen”, gonsde het door mijn al flink kalend hoofd. Mijn verwaande zelfzekerheid had een fikse knauw gekregen toen ik het takenpakket hoorde maar was helemaal onderuit gegaan door het enorme vertrouwen dat Beke blijkbaar in mij stelde.
Later stelde ik vast dat vertrouwen geven Bekes tweede natuur was. En dat ging erg ver. Nu en dan vertelde ik hem over de voortgang in de dossiers maar ik hoefde nooit te rapporteren. Ik werd daar een beetje onrustig van en op een dag vroeg ik hem, quasi terloops: “Baas, ben je eigenlijk wel content met wat ik doe? Je zegt daar nooit iets over ”. Beke lachte fijntjes en vertelde me in perfect Duits het verhaal van een Duits jongetje dat niet sprak. Dokters vonden geen enkel defect en toch sprak het kind niet. De ouders hadden zich bij de situatie neergelegd. Op een avond bij het middageten, het kind was ondertussen al negen, zegt het opeens “er is geen zout op de patatten.” De ouders kijken verstomd naar de kleine tot mama “kan jij praten?” kan uitbrengen. “Natuurlijk”, zegt de kleine. “Waarom zei je dan niets”, vraagt mama. “Bis jetzt war alles in Ordnung”, antwoordt de kleine.
“Voila, chef, zo is dat ook met mij”, lachtte Beke. Om de twee Franken uit elkaar te houden noemden we Beke baas en ik was Chef. Management By Telling Jokes is sindsdien een vast ingrediënt van mijn managementstijl. Het is maar één van de vele dingen die ik van Beke leerde. Ik vind Frank een heerlijke man.
Dat hij ook een superbaas is, leerde ik van Sydney Finkelstein en zijn boek Superbosses. Daarin beschrijft hij de meest uiteenlopende soort mensen die extraordinaire dingen voor elkaar kregen. American Footballcoach Bill Walsh, ontwerper Calvin Klein, hefboomfondsfenomeen Julian Robertson, filmmaker George Lucas en jazzman par excellence Miles Davis verdringen elkaar op de pagina’s. Wat maakt hen zo succesvol? De ondertitel vertelt het al “How exceptional leaders master the flow of talent”. Naast alle andere talenten hebben ze het enorme talent voor talent. Ze ruiken het bij anderen en hebben er een enorm genoegen in hun mensen te zien openbloeien. Dat deed Miles Davis met John Coltrane, Herbie Hancock, Wayne Shorter en nog tientallen anderen. Dat deed Alice Waters, die haar restaurant Chez Panine in 2001 tot beste restaurant van de USA zag uitroepen, maar die vooral blij is met het half dozijn koks die bij haar “opgroeiden” en nu hun eigen toprestaurant runnen. Dat deed dus ook Frank Beke met Freya Vanden Bossche, Karin Temmerman, Daan Schalck (Gentse havenbaas), uw dienaar en vele andere.
Finkelstein geeft in zijn boek aanwijzingen hoe je een superbaas kan worden en met dat bekeringsgedrag gaat hij glorieus de mist in. Zijn boek toont net aan dat Superbosses zich niet houden aan systemen, carrièreladders en How To-lijstjes. Het is zoals met schilderen en voetballen: als je over het talent beschikt, heb je die boekjes niet nodig. En als je het talent niet hebt, kun je beter je geld aan andere dingen uitgeven.
Naschrift
Deze tekst verscheen als column in De Tijd van 13 februari 2016.
Video Milestones: https://www.youtube.com/watch?v=k94zDsJ-JMU
Op Milestones hoor je het klassieke Miles Daviskwartet (Paul Chambers op bas, Philly Joe Jones op drums, Red Garland op piano en de meester zelf op trumpet). Gasten zijn de latere jazzgrootheden Cannonball Adderley (alt sax) en John Coltrane (tenor sax). Vanaf zijn echte eerste album Birth Of The Cool (1957) (met Gerry Mulligan en Lee Konitz) tot zijn echt laatste Tutu (1986) (met Marcus Miller) moest je de kleine letters op de hoes ontcijferen om te weten wie het de volgende jaren zou maken op de jazzscene. Niemand had een neus voor talent als Miles. Op zijn fabuleuze Kind Of Blue (1959) haalde hij Bill Evans (piano) binnen, op zijn klassieke Seven Steps To Heaven (1963 deed Herbie Hancock zijn entree en op zijn mysterieuze In A Silent Way spelen Chick Corea, Herbie Hancock, John McLaughlin, Josef Zawinul en Wayne Shorter.
Miles Davis gaf de jazztrompet een intimiteit die niemand er, na het geschetter van de boppers, in vermoedde. Zijn toon en nuance gingen niet verloren met zijn dood.
Luister maar eens naar Jeremy Pelt http://tinyurl.com/hzwr73d of naar Tomasz Stanko http://tinyurl.com/hf4cu25
Wynton Marsalis bouwde ganse muziektheorieën rond nagenoeg alles in jazz en soms ook rond de zachte milestoets. Zijn J Mood (1986) had even goed Miles Mood kunnen heten: http://tinyurl.com/h4zax4x
Er wordt niet geheel ten onrechte meewarig gedaan over zijn hoogdravendheid maar wil je de onwaarschijnlijke muzikant die erachter zit leren kennen, luister dan bijvoorbeeld eens naar zijn solo in Layla, die hij samen met Eric Clapton bracht in het Lincoln Center een paar jaar geleden: http://tinyurl.com/lwt44p7
Miles Davis had groot respect voor Jimi Hendrix. Zij ontmoetten elkaar via Betty Davis, toen de vrouw van Miles, maar het kwam niet tot de geplande studiomeeting. De reden kan Jimi’s voortijdige dood zijn maar er zijn nogal wat aanwijzingen dat Miles de wijze waarop Betty, die zich zelf een Nasty Gal noemde, haar verregaande interesse in de persoon Jimi toonde, niet echt op prijs kon stellen. Betty vergat Jimi nooit en nam hem heel liefdevol op in haar lofzang op de funk op het album Nasty Gal: http://tinyurl.com/h5swxjg