Space is the place,
In your face
Space is the place
Space Is The Place, Sun Ra, Space Is The Place, 1973
https://www.youtube.com/watch?v=dokLwszdUgY
Het is allemaal begonnen, of beter geëindigd, op 11 januari 2016. Die grijze maandag, de snoozende wereld moest nog wennen aan het nieuwe jaartal, sloeg het ochtendnieuws in als een splinterbom. David Bowie was dood. De man die de soundtrack bij mijn leven schreef was niet meer. Vanaf dan werd de rest van mijn leven een stille film. Het eerste wat ik ooit van hem hoorde was een singletje in 1967. “Will You Love Me Till Tuesday?”, zong hij en ik zei onmiddellijk “Yes!”. Ik was dertien en bereid van alle muziek en van iedereen te houden.
Niet omdat het de flower-powertijd was – ondanks mijn veelkleurige sjaaltjes had ik geen idee wat dit eigenlijk voorstelde – maar omdat ik een dromerige puber was. Alles en iedereen sloot ik onvoorwaardelijk in de armen en dus ook Bowie. Maar ik hield ook, naast de onvermijdelijke Beatles & Stones, van The Bee Gees, The Kinks, Jimi Hendrix, Otis Redding, Engelbert Humperdinck en, toen nog zonder enige gêne, van Will Tura.
Toen in 1968 het kinderachtige Laughing Gnome uitkwam, had ik Bowie bijna uit de lijst gewist maar het jaar daarop blies hij alles en iedereen weg met zijn Space Oddity. Wonderbaarlijke muziek in een tijd dat the sky the limit was, economisch (de sixties waren tot 1972 golden), cultureel (Hugo Claus werd veroordeeld tot vier maanden cel omdat hij de Heilige Drievuldigheid in de vorm van drie naakte mensen op de scene zette), politiek (onder de kasseien lag het strand) maar vooral letterlijk: bijna iedere dag ging er wel een raket de lucht in, zo voelden we het toch aan.
Toen we met open mond naar de maanlanding keken, was het algemene gevoel “First we take the moon, then we take the universe”. “Space Oddity” en “Space Odissey”, de film van Stanley Kubrick gaven de toon aan en die toon was ook verrassend positief. Raar want noch de hit noch de film loopt goed af. Er komt geen antwoord meer op de vraag “Can you hear me, Major Tom?” en in de film vermoordt Hal-9000, een bijna menselijke computer, vier van de vijf ruimtereizigers. Dave, de enige overlevende ruimtereiziger, ontmantelt Hal, in één van de meest prangende moordscenes uit de filmgeschiedenis. Ik herinner mijn diepe ontroering als Hal, net voor hij de doodsteek krijgt, haperend en steeds trager het kinderliedje Daisy Bell zingt.
Nick Bostrom zal dit zonder twijfel als idiote sentimentaliteit afdoen. Hij is de directeur van het Future of Humanity-instituut, een van de vele wonderbaarlijke onderdelen van de universiteit van Oxford. In zijn boek Superintelligence voorspelt hij vele Hal’s. Voor hem is het een uitgemaakte zaak dat machines komaf zullen maken met het menselijk ras wanneer singulariteit toeslaat, het moment waarop de intellectuele mogelijkheden van robotten die van de mens zullen overstijgen.
De mens vormt met zijn nood aan slaap en voedsel immers de grootste belemmering voor totale efficiëntie. Bostrom beschrijft met bijna sadistisch genoegen de vele methodes die robotten kunnen gebruiken om de menselijke soort uit te roeien.
Al is de man een briljante filosoof aan een werelduniversiteit, toch ben je geneigd zijn voorspellingen als tweederangse sciencefiction af te doen. Maar hij staat zeker niet alleen met die ideeën. James Barrat interviewde tientallen artificiële-intelligentieonderzoekers voor het boek met de onheilspellende titel “Our Final Invention – Artificial Intelligence and the End of the Human Era” en komt tot dezelfde slotsom.
De beroemdste wetenschapper van onze tijd, Stephen Hawking, en, zeer verrassend Elon Musk, de Tesla-man en toeristische ruimtevaartentrepreneur, noemen artificiële intelligentie een gevaarlijker bedreiging dan nucleaire wapens of de opwarming van de aarde. Maar oef, The Economist, altijd voor op alle anderen, bestudeerde de dreiging van singulariteit grondig en kwam tot de rustgevende conclusie dat de mens slim genoeg zal zijn om een rode noodknop te ontwikkelen die de Hal’s van de toekomst op tijd afremt.
Die zekerheid heeft Yuval Noah Harari met een magistraal boek stukgeslagen. In zijn Homo Deus legt hij haarfijn uit hoe de mens stapje voor stapje de richting singulariteit ingaat. De voordelen van de volgende stap zijn te groot om er van af te zien. Ze leiden ons immers eerst uit het lijden en voeren ons vervolgens naar de onsterfelijkheid.
Net zoals we voor de zegeningen van de sociale media onze privacy, onze meest gênante foto’s en onze diepste zielenroerselen gedachteloos weggeven, zo verlaten we zonder het goed te beseffen ons homocentrisch wereldbeeld voor wat Harari het datacentrisme noemt, een wereld waarin niet het menselijk gen maar het zelflerende informatiesysteem de survival of the fittest wint.
Tot een jaar geleden had ik dit allemaal als klinkklare onzin afgedaan. Maar ondertussen werd een Russia-lover die niet in de vrije markt gelooft president van de Verenigde Staten, katapulteerde het Verenigd Koninkrijk zich terug naar een niet bestaand verleden, rijden we steeds meer met de auto dan met de fiets en maken we ons meer zorgen over gluten in ons eten dan over mensen in oorlogsgebieden.
Natuurlijk weet ik, via Rutger Bregman en Steve Pinker, dat er wereldwijd minder mensen honger lijden, dat we langer leven, dat er minder misdaad, geweld en oorlog is.
Maar toch is veel van de vooruitgangsgelover in mij, samen met David Bowie, doodgegaan.
Naschrift
Deze tekst verscheen als column in De Tijd va 11 maart 2017.
Video Space Is The Place https://www.youtube.com/watch?v=dokLwszdUgY