Mm, mm-mm, mm-mm-mm, mm, mm-mm
(I can’t believe what you say, because I see what you do!)
Uh, uh-uh, uh-uh-uh, uh, uh-uh
(I can’t believe what you say, because I see what you do!)
I Can’t Believe What You Say, Ike & Tina Turner, Single, 1964
Op deze pagina’s probeert Kaaiman er ons al jaren van te overtuigen dat begrotingen in wezen literaire oefeningen zijn in onrealistische wensdromen, en dat de werkelijke financiële toestand van een land zich pas in zijn triestige realiteit laat lezen na afloop van het begrotingsjaar in wat niet voor niets onheilspellend Rekeningen wordt genoemd. Als het weer eens tijd is voor een begrotingsopmaak staan journalisten dagen en nachten te ijsberen voor de ambtswoning van de premier en worden we vergast op avondlange en paginabrede analyses maar enige informatie over de Rekeningen moet je zoeken in de benepen ruimtes tussen de overlijdensberichten.
Tot mijn niet-geringe verbazing gaven studenten bestuurskunde, aan wie ik deze week een gastcollege mocht geven, meer blijk van een no-nonsensekijk op dit soort zaken dan menige Wetstraatwatcher. ‘We zijn niet geïnteresseerd in welke minister het begrotingsduel heeft gewonnen’, zei een studente me. ‘We willen weten of we goed worden bestuurd.’
Zoals steeds bij dat soort ontmoetingen trof de maturiteit van die jonge mensen me midscheeps. Als studenten bestuurskunde in hun derde jaar al doorhebben dat de beleidsbrieven van vakministers even weinig waarde hebben als begrotingsopmaken, maar dat de kwantiteit en de kwaliteit van het reële beleid slechts kunnen worden gemeten na de regeerperiode, hoeven we ons geen zorgen te maken over de kwaliteit van de overheidsmanagers van de toekomst.
Als je in het beleid van een vakminister – van welke partij dan ook – terugpeddelt, zie je telkens dezelfde bronnen van beleid terugkeren. Het zal niemand verwonderen dat je punten van het partijprogramma terugvindt. Maar opvallend is hoe mager ze uitvallen. Nogal wat cabinetards, zelfs zij die zijn overgekomen uit de partijstudiedienst, blijken hun partijbijbels amper te kennen. Ik deed ooit eens een kabinetschef zijn eigen partijprogramma cadeau, nadat hij me een ontwerpbeleidsnota had gestuurd waarin wetgevend werk werd aangekondigd dat dwars stond op wat de partij tijdens de verkiezingen had beloofd.
Blijkbaar had zijn partijvoorzitter, waarmee hij iedere donderdag met zijn minister samenzit om de ministerraad voor te bereiden, het ook niet had opgemerkt. Wat enigszins normaal is aangezien het op die vergaderingen vooral gaat over hoe men kan dwarsliggen over de B-punten van de andere regeringspartijen en over welke beslissingen men zegebulletins kan uitzenden.
Zelfde verhaal over het regeerakkoord. Je verwacht punten ervan in de beleidspraktijk van een vakminister, maar ook daar maken ze er niet de hoofdmoot van uit. Je moet met een vergrootglas zoeken naar realisaties van voorgenomen beleidspunten die tijdens de regeringsonderhandelingen belangrijk waren voor de andere regeringspartijen. Ze werden graag vergeten. Pas als er grote druk komt of als met een boycot van de eigen beleidspunten wordt gedreigd, worden ze aangepakt, zij het met forse tegenzin en meestal onder leiding van een junior kabinetslid. De stokpaardjes die de minister al bereed toen hij nog een backbencher was daarentegen, vind je ongeacht hun graad van urgentie of belangrijkheid zonder fout terug in de beleidsrealisaties.
Elke vakminister is verwonderd over de hoeveelheid Europees beleid dat moet worden uitgevoerd. Hij wordt er daarbij pijnlijk aan herinnerd hoe beperkt de actieruimte voor een minister van een natiestaat is geworden na decennia Europese integratie. Engelse vakministers zullen daar nu misschien al anders over denken en stiekem hunkeren naar zoveel rustige vastheid.
Het gros van het beleidswerk van een vakminister bestaat uit het tackelen van de waan van de dag. Onmiddellijk moet worden gereageerd op aantijgingen. Onmiddellijk moet een oplossing worden voorgesteld voor het minste probleem. Onmiddellijk moet gereageerd worden op aantijgingen. Onmiddellijk moet een oplossing voorgesteld worden voor het minste probleem dat door de media wordt aangekaart. Menig ambtenaar hoopt vurig op vakministers die hierop reageren met “Et alors. Er zijn belangrijkere dingen dan dit” want ze weten dit soort mediastormpjes de voorbode zijn van haast- en vliegwerk die culmineren in bedenkelijke wetgeving, waarvan de Raad van State moet vaststellen, zoals ook deze week weer, dat “men kennelijk een regeling heeft aangenomen goed wetende dat de tekst nog niet helemaal gereed is. Deze werkwijze brengt de rechtszekerheid in het gedrang.”
Naschrift
Deze tekst verscheen als column in De Tijd van 10 maart 2018
De video van I Can’t Believe What You Say: https://www.youtube.com/watch?v=UHGkCJUDZpQ
De Raad van State en onvoldragen wetgeving: http://www.standaard.be/cnt/dmf20180307_03396942
Op de vrijdagse ministerraad komen er A-punten en B-punten. B-punten zijn items waarover in de interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) en in het kernkabinet (premier en vicepremiers) geen overeenstemming werd gevonden.