And Now The Queen, Paul Bley, Hommage To Carla Bley, 1993
11 juli 1977 is één van de gelukkigste dagen van mijn leven. Ik kreeg op die dag mijn universitair diploma. Nooit meer de nachtmerrie van weken studeren, nooit meer die plotse paniek dat je één minuut voor het examen overvalt. In de plaats kwam een bijna niet te dragen gevoel van trots het eerste arbeiderskind uit Zerkegem te zijn die slaagde aan de universiteit.
Die avond was het grote fuif in de Vooruit. Moegedanst op Iggy Pop’s Lust For Life (zijt maar zeker) en Parti Smith’s Gloria (“Jesus died for somebody’s sins but not mine”, absoluut) loop ik vele uren na middernacht door de Bagattenstraat. In een zijstraat klinkt een ijselijke kreet. Een paar seconden later zie ik een jonge vrouw uit de zeildoeken van een hoekpand in restauratie scheuren. Ineens staat ze voor me. Haar gezicht is verwrongen van angst. Ik moet iets gevraagd hebben als “kan ik helpen?”. Pas dan ziet ze een man voor zich staan. Haar ogen worden nog groter. Ze gilt bloedstollend en stormt van me weg.
Ineens bloednuchter maar nu dronken van conflicterende gevoelens loop ik door de stad. Bij de deur van mijn kot daagt het me: die vrouw is aangerand en ziet me als de volgende verkrachter. Die nacht slaap ik amper. Ik voel me laf, onmachtig en raar genoeg, ook schuldig.
De volgende dagen, weken en maanden spreek ik met nagenoeg iedereen uit mijn kennissenkring over die nacht. Ik kom tot de verbijsterende vaststelling dat de wereld die ik ken die van de mannen is en dat er daarnaast een wereld van de vrouwen bestaat. Mijn mannelijke wereld is een gigantisch aards paradijs waarin ik zonder enig gevoel van gevaar kan ronddollen. Vrouwen leven in een donker bos vol predatoren.
Geschrokken luister ik naar mijn vriendinnen. Ik dacht toen dat een verkrachting even zeldzaam was als een atoomexplosie maar minstens vier vrouwen vertellen me verkracht te zijn. Bijna iedere vriendin heeft zich ternauwernood kunnen redden uit de grijpgrage handen van mannen met de broek op de enkels. Het lief van een man die ons in de Wetswinkel hielp vertelde me dat ze geslagen werd. Toen ik daar met een paar wetswinkeliers over sprak kreeg ik van één van hen te horen dat dit een probleem was tussen twee mensen waarmee we ons niet moesten bemoeien. De strijd voor het socialisme ging voor.
Daar was ik niet langer van overtuigd. Het vrijwilligerswerk in de Wetswinkel ging op waakvlam. Mijn vrije tijd stopte ik in het project om een vluchthuis voor vrouwen op te zetten. Niet gehinderd door enige neutraliteit gaf ik, toen BTK-inspecteur, een gunstig advies voor een tewerkstellingsproject in het Vluchthuis. Het comité met vertegenwoordigers van vakbonden en werkgevers wilde het project niet toestaan. Als vrouwen al geslagen werden dan was dat door ongeschoolde havenarbeiders na een nacht stappen, wisten ze.
Ik kreeg het er toch door, reed naar het huis dat ik toen samen met Willem Debeuckelaere bewoonde. We belden al onze vrienden en vriendinnen en gaven een feest dat tot de vroege ochtend duurde. Ik had het gevoel het meisje in de Bagattenstraat gewroken te hebben.
Het Vluchthuis moest al na een paar weken vrouwen weigeren. Het zat barstensvol. En ja, er was een vrouw van een havenarbeider maar ook een vrouw van een notaris en een vrouw van een rechter. Niet dat ik dat met mijn eigen ogen kon vaststellen. Ik was namelijk een man. En mannen mochten het Vluchthuis niet binnen. Alle mannen zijn potentiële verkrachters, vonden radicale feministen.
Die weigering katapulteerde mijn gevoelens terug naar mijn bed in die vroege ochtend van 12 juli 1977. Nu, drie weken na Keulen, zullen vele mannelijke asielzoekers, in bed liggen met dezelfde gevoelens van vernedering. Voor elke jonge mannelijke asielzoeker met verkrachtingsfantasieën zijn er honderden jonge asielzoekers die walgen van dat gedrag. Maar ze zijn potentiële verkrachters, als je de meeste politici moet geloven.
Zij komen uit culturen waar geweld tegen vrouwen normaal is., wij doen dat niet, is het vaste vertoog dezer dagen. “Ze hebben zich aan te passen. Wij zijn West-Europa. Wij zijn beschaafd.” Het zijn niet de woorden van een dolgedraaide moslimhater, maar die van Mark Rutte, premier in Nederland. Het land waar volgens Iva Bicanic, hoofd van het Centrum Seksueel Geweld, één op de acht vrouwen eens in hun leven verkracht werd, meestal door bekenden.
Bicanic zegt uit haar studies en ervaring geen verband tussen daders van seksueel geweld en etniciteit te kunnen detecteren. Dat maakt van Rutten en van alle politici, ook in ons land, waar één op de zes zwangere vrouwen vóór ze zwanger werd geweld ervaren van een partner, in de feiten de echte cultuurrelativisten. Ze kijken naast de statistieken over het grensoverschrijdend gedrag van velen onder “onze” mannen en roemen onze houding tegenover vrouwen zoals die weerklinkt in loffelijke teksten en nette wetten, in volzinnen die verdacht goed lijken op die van onze kolonialistische voorouders.
“Maar”, zullen ze me vanuit hun ivoren toren toeroepen, “je moet toch blind zijn voor de werkelijkheid als je de islam niet als een vrouwvijandige religie brandmerkt?” Zeker. Maar is het de enige religie die mede verantwoordelijk is voor een vrouwgevaarlijke omgeving?
Op de VN-toptien van landen met de grootste waarschijnlijkheid van geweld op vrouwelijke reizigers prijken 5 Latijns-Amerikaanse landen. Je kan dus zonder overdrijven stellen dat het overwegend katholieke Latijns-Amerika voor vrouwen het gevaarlijkste continent ter wereld is. Op nummer 1 staat India, dat vooral door hindoes, boeddhisten en sikhs wordt bewoond.
De ontnuchterende vaststelling is dat wereldreligies stammen uit tijden waar de vrouw als minderwaardig werd bevonden en dat de maatschappelijke weerslag daarvan nog steeds cash betaald worden door de helft van de bevolking.
In alle landen ter wereld is er nog steeds een wereld van de mannen en een wereld van de vrouwen. De verschillen zijn niet in termen van “zij doen het en wij niet” te benoemen maar in gradaties. De van cultuursuprematie bolstaande uitspraken van de westerse politici na de gebeurtenissen in Keulen kunnen best snel opgeborgen worden in dat schattige rococokastje waar in sierlijke letters Hybris op staat.
Naschrift
Deze tekst verscheen, verkort, in De Tijd van 16 januari 2016.
Zoals ik al verwachtte kwamen er reacties op de sociale media in de trant van “dit is relativeren van Keulen” of “het is zoals zeggen dat zwart werk in Horeca minder erg is omdat er ook zwartwerk is in de transportsector”. Het is voor velen blijkbaar moeilijk om een tekst echt te lezen. Dan vindt men dingen die er niet staan, of zelfs het volstekt tegengestelde van wat er betoogd wordt, maar die men er persé in wil vinden. Voor de duidelijkheid: het krapuul dat vrouwen verkracht moet gestraft worden.
Over de muziek
And Now The Queen van Paul Bley – de video: https://www.youtube.com/watch?v=3Ai63Gz_7X8
Paul Bley stierf een week voor David Bowie en enkele dagen voor Pierre Boulez bij wie ik de eerste keer Edgar Varèse hoorde (die ik dan weer leerde kennen via interviews met Frank Zappa). Zo verloor ik drie muzikale helden in een week tijd. Natuurlijk heb ik alles van Bowie. Dat is nagenoeg onmogelijk met Bley. Hij nam al eens twee albums in één dag op. Bley wordt dikwijls als een free jazzer omschreven. Hij was ook snel druk bezig met computers. Maar hij is vooral een lyrische en briljante impovisator.
And Now The Queen is een compositie van Carla Bley, née Carla Borg, die twee jaar getrouwd was met Paul. Paul Bley heeft steeds een grote bewondering gehad voor het werk van Carla. Al in 1963 waren 5 van de 8 songs op “Footloose” composities van zijn ex. Hij nam twee Carla-hommageplaten: Paul Bley Plaus Carla Bley (1991) in een trio met Marc Johson op bas en Jeff Williams op drums en Hommage To Carla Bley (1993), solo piano.
Wie hem geregeld live zag, zal een paar keer Ictus, Ojos De Gato, Ida Lupino of King Korn gehoord hebben, allemaal songs van haar pen.
Bley nam And Now The Queen drie keer in de studio op. Ik vind de versie op Solo Piano (1988) de intrigerendste: na de bijna hedendaags-klassieke intro komt perfect getimede stilte en dan het thema dat zo nog lieflijker wordt dan het al is. Ik vind het niet op youtube.
De wiki over Paul Bley: https://en.wikipedia.org/wiki/Paul_Bley
Een goede biografie van Carla Bley vind je hier: www.wattxtrawatt.com/biocarla.pdf
Jazzmannen eren hun (ex-)vrouwen. Paul Bley nam een hommageplaat op voor Annette Peacock met Franz Koglmann en Gary Peacock (haar ex). Het zeer aan te bevelen “Annette” verscheen in 1993 op het Hat Art label.
Perre Boulez conducts Varèse heb ik grijsgedraaid. Mooie versie van Amériques vind je hier: https://www.youtube.com/watch?v=xC04YxbhL_I
Maar tijp Boulez en Varèse en Youtube in en je vindt nagenoeg het ganse Varèse-oeuvre.
David Bowie bepaalde voor een groot deel mijn smaak in muziek, mode, film, boeken en attitude. Iets aanduiden uit zijn repertoire is bijna heiligschennis. Daarom koos ik iets uit zijn versmade Tin Machineperiode dat past bij de blog hierboven. In Bus Stop spot hij met godsdienst en de hybris om er klakkeloos in te geloven. Hij doet het eerst in country- en dan in Pixies-stijl.
De video: https://www.youtube.com/watch?v=euhgArTfk0w&list=RDcpL4l1YOp0Y&index=2
De tekst:
There’s a cry that is heard in the city
From Vivian at Pentecost Lane
A shriekin’ and dancing till 4 am
Another night of muscles and pain
I love you despite your convinctions
That god never laughs at my jokes
I’m a young man at odds
With the bible
But I don’t pretend faith never works
When we’re down on our knees
Prayin’ at the bus stop
Now Jesus he came in a vision
And offered redemption from sin
I’m not sayin’ that I don’t believe you
But are you sure that it really was him
I’ve been told that it could’ve been
Blue cheese
Or the meal that we ate down the road
Hallelujah
Hallelujah voor een man die, zoals Tony Visconti, zijn levenslange companion d’art, zei, gans zijn leven en dus ook zijn dood tot een kunstwerk omvormde.
Pingback: Predator | frankvanmassenhove